Psalm 94
Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 94
God, die álles op zijn plàats zet,
laat schìjnen jouw lìcht,
wijs de hoogmoedigen terécht.
Hoe lang zullen die dwazen nog tróts zijn?
Zij vertráppen jouw vòlk, Heer,
onderdrùkken jouw dìerbaren,
vreemdeling, wees en weduwe vermóorden ze.
Ze zeggen: “God ziet het tóch niet.”
Onzinnige mensen, kóm toch tot ìnzicht!
Verdwaasden, wannèer word je verstàndig?
De maker van het oor, zou Hij niet hóren?
De maker van het oog, zou Hij niet zíen?
Die de mensen ként en lèidt,
zou Hij ijdelheid nìet terècht wijzen?
Gezegend de mens die Jij jouw Wijzing léert,
zijn ziel zal rust vinden in kwade dágen.
Want Jij zult je volk níet verwèrpen,
Je verlaat je dìerbaren nìet.
Ja, recht wordt weer rechtváardig
en de oprechten van hart treden het bíj.
Wie zal ópstaan voor mij tegen de bòosdoeners?
Wie beschèrmt mij tegen de onrechtvàardigen? 1
Als Jij, Heer, niet mijn hélper was,
dan lag ik spoedig neer in doodse stílte.
Toen ik dacht: “Mijn vóet wànkelt”,
ondersteunde mij jòuw Genàde.
Toen in mijn binnenste de zorgen wóelden,
verblijdde mij jouw tróost.
Verbind Jij je met destructíeve rèchters,
die onheil de nàam van wèt geven?
Ze spannen samen tegen de rechtváardige
en veroordelen onschuldigen ter dóod.
Maar Jíj, Heer, bent voor mij een vèsting,
mijn God, de ròts mij tot tòevlucht.
Hun eigen onrecht doe Jij op hen terúgkeren;
zo zet Jij alles op zijn pláats.
(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)
Psalm 94 - aanzet
God, die alles op zijn plaats zet
Terwijl de Israëlieten terugkeren uit ballingschap, en hopen op een nieuw Israël waar ‘recht’ zou heersen, wordt deze Psalm neergeschreven. De heropbouw van het land loopt echter niet van een leie dakje:
- Het volk lijkt in de ban van dwazen en hoogmoedigen.
- G-ds volk wordt vertrapt.
- Kwetsbaren – diegene waar G-d zo bekommerd om is – worden onderdrukt.
- Heel wat mensen willen niets meer te maken hebben met G-d
De Psalmist vertelt aan G-d hoe het zit. Wat de situatie van zijn volk is. Het lijkt voor hem alsof G-d het volk aan z’n lot overlaat. Hij kan dat niet langer aanzien. Hij weet immers dat G-d alles op z’n plaats zal zetten, dat hij recht zal doen, zodat alle onrecht verdwijnt. Daarom spreekt hij z’n bezorgdheid uit. En vraagt G-d: “Doe iets!”
Laat schijnen jouw licht
Het is van alle tijden: Waar mensen samenleven wordt er gemenst. Daar waar leiders wegvallen, of er nieuwe moeten komen, rijzen steeds dezelfde vragen: Wie neemt de macht? Waardoor zullen de leiders zich laten leiden? Wie mag recht spreken? Kortom wie of wat mag het volk leiden? Waar kiezen zij voor? Van waaruit leven zij? … En er ontstaat een strijd met de nodige spanningen. Zo was het ook ten tijde van onze psalmist. Wat gehoopt werd – een nieuw Israël waar ‘recht’ zou heersen – was niet te zien, integendeel. Er ontstond een rijke bovenlaag die samenspanden met de overheersers en een arme onderlaag die geen andere steun had dan G-d.
Enerzijds zijn er de onzinnige, verdwaasden … de onderdrukkers van de meest kwetsbare. Voor hen speelt G-d niet meer mee. Zij hebben hem – bewust – aan de kant geschoven. Die verdwaasden lijken de macht te hebben en ze te gebruiken om de ‘wet’ naar hun hand te zetten en om het onrecht dat ze bedrijven te verantwoorden.
Aan de andere kant zijn er de mensen die zich laten leiden door G-ds Wijzing, de Torah. Zij hebben weet van een G-d die hen nooit in de steek zal laten, dat mochten ze in het verleden meermaals ervaren. Ze vertrouwen er op en houden vast aan de relatie met hem, ondanks alles wat hen overkomt. Zij vertrouwen er op dat G-d ooit het kwaad zal confronteren met zichzelf. Ooit zal hij alles op zijn plaats zetten. Maar deze mannen en vrouwen worden onderdrukt, kleingehouden, en genegeerd. Men wil van hen niet weten. Zij worden niet gehoord.
Het is die gespannen situatie die onze Psalmist ter sprake brengt, niet als een verwijt maar als een kans en een oproep om te leren. Daarom spreekt hij de verschillende partijen aan. Hij bevraagt en reflecteert hen maar, ook zichzelf.
Hij stelt de onzinnige mensen, zichzelf en G-d talloze vragen, vragen die in hem leven en hem dwars zitten. Vragen waarop maar geen antwoord komt. Hij komt er niet uit. Z’n gedachten springen weg en weer van G-d naar de goddeloze, naar zichzelf en terug naar G-d. Al die vragen veroorzaken innerlijke onrust terwijl buiten de strijd verder gaat, onrecht bedreven wordt, kwetsbare aan hun lot overgelaten.
Al worstelend legt hij het in G-ds handen. Niet dat daarmee de ellende verdwenen is, helemaal niet, maar G-d is erbij gekomen en dat brengt rust, en spreekt van vertrouwen. Hij weet immers: G-d zet alles op zijn plaats! Hij vertrouwt er volledig op. Hij weet immers dat wanneer je leeft vanuit de Torah alles de juiste plaats zál krijgen. Niets wordt dan nog te klein of te min geacht, niets te groot of te machtig. Dan komt elke mens tot z’n recht en leeft ‘gewoon’ op de plek die hem gegeven is en in de juiste verhouding tot z’n even-mens, de natuur en heel de wereld. …
Zo zet Jij alles op zijn plaats!
Een Psalm die mij oproept om op de plek waar ik sta me te richten op G-d en zo – in de juiste verhouding tot alles en allen – bewust te leven. Een Psalm die mij met aandrang vraagt om op te komen voor de meest kwetsbaren, niet langer te zwijgen maar te spreken, zonder aarzeling. Het is voor mij een appél om kritisch naar mezelf te kijken: Hoe sta ik in deze samenleving? Welke plaats neem ik in? Hoe ijdel, verdwaasd en hoogmoedig ben ikzelf? Een appél ook om de verantwoordelijken te wijzen op dat wat er in de samenleving gebeurt. Hen te laten zien hoe lastig het leven is voor zij die – heel alleen – aan de rand leven.
En ik ‘weet’ dat ik er nooit alleen voor zal staan. Aan mij nu om – vertrouwend op G-ds Genade – onrecht mee te helpen ombuigen tot recht. Dan zal alles z’n juiste plaats krijgen. De plaats die G-d geeft.