Psalm 119
Psalm 119
alef
Aan alle integeren komt zégen toe,
wie gaan de weg van Gods Wíjzing.
Gezegend wie zijn Getuigenis bewàren
en Hem met heel het hart zóeken.
Ongerechtigheid is hen vréemd,
zij gaan de weg die Jij wíjst.
Jij hebt jouw Voorschriften gegèven,
zij houden zich eráan.
O mocht toch mijn weg gegrónd zijn,
ik mij aan jouw Bepalingen hóuden.
Ik zal nooit beschàamd staan,
als ik jouw Geboden líefheb.
Ik dank Je uit de grond van mijn hárt
als ik jouw gerechte Oordeel mag léren.
Ik zal mij aan jouw Bepalingen hòuden;
Jij zult mij nooit verláten.
beth
Brengt de weg van een jongeling grónd?
Als hij zich houdt aan jouw Wóord!
Met heel mijn hart zocht ik Jòu,
Jij liet mij niet afdwalen van jouw Gebód.
Jouw Belofte heb ik in mijn hart gebórgen,
opdat ik mij niet van Jou verwíjder.
Gezegend ben Jij, mijn Gòd,
leer mij jouw Bepálingen.
Met mijn lippen zal ik vertéllen
alle Oordelen van jouw mónd.
De weg gaan van jouw Getùigenis
geeft mij vreugde, alles van waarde te bóven.
Jouw Voorschriften wil ik overwégen,
mijn ogen gericht op jouw wégen.
Jouw Bepalingen verblìjden mij,
nooit vergeet ik jouw Wóord.
gimel
Doe goed aan je dienaar, dat ik léef
en jouw Woord kan bewáren;
open mij de ogen, dat ik zìe
de wonderen van jouw Wíjzing.
Een vreemdeling ben ik op áarde;
verberg je Geboden niet voor míj.
Mijn ziel wordt verteerd van verlàngen;
jouw Oordelen wil ik elke dag kénnen.
Bestraft worden de hoogmóedigen,
die andere wegen gaan dan jouw Gebóden.
Wend van mij af hun spot en veràchting,
want ik bewaar jouw Getúigenis.
Ook al spannen machtigen tegen mij sámen,
je dienaar overweegt jouw Bepálingen.
Ja, jouw Getuigenis geeft mij vrèugde,
zij is mijn ráadgever.
dalet
Een aardeling slechts bén ik –
laat mij leven naar jouw Wóord.
Ik vertel je mijn wegen – Jij àntwoordt.
Leer mij jouw Bepálingen.
Doe mij verstaan de weg van jouw Vóorschriften,
zodat ik jouw wonderen mag overwégen.
Mijn ziel vervloeit van verdrìet;
richt mij op naar jouw Wóord.
Laat de weg van bedrog niet de míjne zijn;
begenadig mij met jouw Wíjzing.
Ik kies de weg van de tròuw,
vast stel ik mij in jouw Óordelen.
Ik hecht aan jouw Getúigenis,
mijn God, laat mij niet verbléken.
Geestdriftig en vrij van hàrt
zal ik de weg van jouw Geboden gáan.
he
Formeer mij, Heer, naar jouw wég,
dat ik jouw Bepalingen kan onderhóuden.
Geef mij inzicht om jouw Wijzing te bewàren
en ik zal haar bewaren met heel mijn hárt.
Doe mij gaan in het spoor van jouw Gebóden,
want niets liever verláng ik.
Neig mijn hart naar jouw Getùigenis
en niet naar wínstbejag.
Doe mijn ogen voorbijgaan aan íjdelheid;
op jouw wegen, laat mij léven!
Bevestig jouw Belofte aan je dìenaar
– ik sta vol ontzag voor Jóu.
Wend van mij af de smaad die ik vrées;
ja, jouw Oordelen zijn mijn góed.
Zie, ik verlang naar jouw Vòorschriften.
Doe mij leven in jouw geréchtigheid.
waf
Gun mij jouw genégenheid, Heer,
jouw verlossing, naar je Belófte.
Dan dien ik mijn smader van àntwoord,
want ik vertrouw op jouw Wóord.
Leg in mijn mond jouw Woord van wáarheid,
want heel mijn hoop ligt in jouw Óordeel.
Dan zal ik jouw Wijzing bewàren.
Zo zij het – tot altíjd!
Wanneer ik jouw Voorschriften zóek,
krijgt mijn leven ádemruimte.
Ik zal van jouw Getuigenis sprèken
– zelfs voor machtigen – zonder verbléken.
Ik zal me verheugen in jouw Gebóden;
ik heb ze innig líef.
Mijn handen keer ik naar hen òpen
en altijd overweeg ik jouw Bepálingen.
zajin
Her-inner je jouw Woord tot je díenaar,
waarmee Jij mijn hoop hebt gewékt.
Dit is mijn troost in mijn ellènde:
dat jouw Belofte mij doet léven.
Hoogmoedigen spótten met mij;
ik wijk niet van jouw Wíjzing.
Ik her-inner mij jouw Oordelen van welèer,
mijn God, daarin vind ik tróost.
Heilige verontwaardiging grijpt mij áan
als verdwaasden jouw Wijzing verláten.
Jouw Bepalingen zijn mijn lied en mijn kràcht
in het huis van mijn vréemdelingschap.
Ik her-inner mij jouw Naam in de nácht;
mijn God, ik bewaar jouw Wíjzing.
Dit is wat tèlt voor mij:
dat ik jouw Voorschriften mag vólgen.
chet
Ik geef je mijn wóord, mijn God:
jouw Woord zal ik bewáren.
Met heel mijn hart zoek ik jouw Gelàat;
wees mij genadig – naar jouw Belófte.
Ik overweeg mijn wégen
en keer mijn voeten naar jouw Getúigenis;
ik haast mij en talm nìet
jouw Geboden te onderhóuden.
Al spannen verdwaasden mij stríkken,
jouw Wijzing vergeet ik níet.
’s Nachts sta ik op om te dànken
voor jouw rechtvaardige Óordelen.
Ik ben een vriend van wie Jou eerbíedigt
en van wie jouw Voorschriften onderhóudt.
De aarde is vol van jouw gòedheid, Heer,
leer mij jouw Bepálingen.
tet
Jij bent goed geweest voor jouw díenaar,
getrouw aan jouw Woord, mijn Gód.
Leer mij inzicht en onderschèiding;
ik vertrouw op jouw Gebóden.
Voor ik gebogen werd, dwaalde ik áf,
maar nu houd ik mij aan jouw Belófte.
Goed ben Jij en goed is jouw hàndelen,
leer mij dan jouw Bepálingen.
Hoogmoedigen smeren hun leugens úit,
maar ik bewaar heel van hart jouw Vóorschriften.
Ontoegankelijk is hun hàrt,
maar ik vind vreugde in jouw Wíjzing.
Dat ik gebogen werd, bracht góeds:
ik leerde er jouw Bepálingen.
De Wijzing van jouw mond is mij bèter
dan schatten van zilver en góud.
jod
Kind van jouw handen heb Jij mij tóegerust:
geef mij inzicht, dat ik jouw Geboden léer.
Wie Jou acht en mij ziet, verhèugt zich
dat ik wacht jouw Wóord.
Ik weet: jouw Oordelen zijn rechtváardig;
Jij boog mij in jouw tróuw.
Laat toch jouw goedheid mij tròosten,
naar jouw belofte aan je díenaar.
Jouw barmhartigheid over mij – ik léef!
Ja, in jouw Wijzing vind ik mijn vréugde.
Laat verbleken de hoogmoedige lèugenaars;
ik overweeg al jouw Vóorschriften.
Laat mij steunen wie Jou eerbíedigt,
wie jouw Getuigenis erként.
Moge mijn hart heel zijn naar jouw Bepàlingen,
dan zal ik nooit worden bescháamd.
kaf
Laat jouw Woord mijn hóop zijn,
verlangend ziet mijn ziel naar jouw verlóssing.
Mijn ogen raken uitgeput van ùitzien:
wanneer vertroost mij jouw Belófte?
Maar ook al verschrompelt mijn léven,
jouw Bepalingen vergéet ik niet.
Hoe lang nog de dagen van je dìenaar?
Wanneer jouw Oordelen voor mijn verdrúkkers?
Ze hebben voor mij een pút gegraven,
hoogmoedigen die naar jouw Wijzing niet léven.
Elk van jouw Geboden is betròuwbaar;
zij achtervolgen mij met leugen. – Hélp mij!
Bijna veegden ze mij van de áarde,
maar ik verliet jouw Voorschriften níet.
Naar jouw grote goedheid, doe mij lèven;
en ik zal bewaren het Getuigenis uit jouw mónd.
lamed
Moge tot altijd, mijn Gód,
jouw Woord vast staan in de hémel.
Jouw trouw staat vast voor alle generàties,
zo vast als de aarde die Jij fundéerde.
Naar jouw Oordelen staat vast tot op vandáag:
al wat bestaat en Jou díent.
Was jouw Wijzing er niet – mijn vrèugde,
ik was in mijn ellende vergáan.
Nooit zal ik jouw Voorschriften vergéten,
want Jij schenkt mij daarin léven.
Steeds zoek ik jouw Vòorschriften.
Schenk mij jouw heil. Ik ben van Jóu!
De verdwaasden loeren op mij om mij te dóden,
maar ik houd mijn oog op jouw Getúigenis.
Alles, hoe volmaakt ook, is èindig;
onbegrensd is jouw Gebód.
mem
Naar jouw Wijzing gaat heel mijn líefde uit,
ik overweeg haar heel de dág.
Ze maakt mij wijzer dan mijn vìjanden,
zij blijft altijd bij míj.
Ze geeft mij meer inzicht dan mijn léermeesters,
als ik jouw Getuigenissen overwéeg.
Ze geeft mij meer onderscheiding dan òuderen,
als ik jouw Voorschriften in ácht neem.
Ik weerhoud mijn voet van elk slecht pád
om mij te houden aan jouw Wóord.
Van jouw Oordelen wijk ik niet àf,
want Jij onderrícht mij.
Hoe aangenaam is mij jouw Belófte,
meer dan honing in mijn mónd.
Door jouw Voorschriften krijg ik ìnzicht,
daarom verwerp ik elk leugenachtig pád.
nun
Op mijn pad is jouw Woord mijn lícht
het is een lamp voor mijn vóeten.
Ik heb beloofd – en zal gestànd doen:
jouw gerechte Oordelen te bewáren.
Ik ben verzwakt en vertrápt.
Heer, naar jouw Woord, doe mij léven!
Aanvaard mijn dànkbaarheid, Heer,
en leer mij jouw Óordelen.
Mijn leven ligt los op mijn hánd,
maar jouw Wijzing vergéet ik niet.
Verdwaasden zetten een vàl voor mij,
maar van jouw Voorschriften wijk ik niet áf.
Ik aanvaard jouw Getuigenis tot altíjd,
want zij is de vreugde van mijn hárt.
Ik neig mijn hart, tot het einde tòe,
jouw Bepalingen te beléven.
samech
Pest heb ik aan halfhártigen;
ik hou van jouw Wijzing met heel mijn hárt.
Mijn beschutting, mijn schild, ben Jìj;
ik hoop op jouw Wóord.
Ga weg van mij, kwáaddoeners,
ik wil de Geboden van mijn God onderhóuden!
Ondersteun mij – naar jouw Belofte – ik zal lèven;
beschaam mijn verwachtingen níet.
Hou mij vast – dat ik vríj word
en altijd acht kan slaan op jouw Bepálingen.
Jij verwerpt wie weggaat van jouw Bepàlingen;
hun leugen loopt uit op níets.
Jij verwerpt als afval alle verdwáasden,
daarom heb ik jouw Getuigenis líef.
Siddering loopt over mijn lìjf:
ik heb ontzag voor jouw Óordelen.
ajin
Recht heb ik gehandeld naar jouw Óordelen;
lever mij niet over aan mijn onderdrúkkers.
Sta borg voor je dienaar – dat is mijn gòed,
laat de hoogmoedigen mij niet onderdrúkken.
Mijn ogen raken uitgeput van úitzien
naar jouw heil en jouw Belófte.
Handel met je dienaar naar jouw lìefde
en leer mij jouw Bepálingen.
Ik ben jouw dienaar, geef mij ínzicht,
zodat ik jouw Getuigenis bekén.
Het is tijd om te hàndelen, Heer,
ze deden jouw Wijzing gewéld aan!
Maar ik heb jouw Geboden líef,
meer dan zuiver góud;
ik houd al jouw Voorschriften in ère,
aan elk leugenachtig pad heb ik de pést.
pe
Schitterend zijn jouw Getúigenissen,
daarom bewaar ik ze met heel mijn wézen.
Open jouw Woord en verlìcht ons,
geef inzicht aan de árgelozen.
Ik open wijd mijn mónd;
ja, ik dorst naar jouw Gebóden.
Keer Je naar mij en wees mij genàdig,
zoals Jij handelt met wie liefheeft jouw Náam.
Bevestig mijn stappen in jouw Belófte
en laat geen kwaad mij behéersen.
Koop mij vrij van de verdrùkkers,
zodat ik jouw Voorschriften kan onderhóuden.
Laat schijnen jouw Gelaat over je díenaar
en leer mij jouw Bepálingen.
Een vloed van tranen stroomt uit mijn ògen,
omdat men niet leeft naar jouw Wíjzing.
tsade
Terecht zijn jouw Óordelen, Heer;
Jij bent rechtváardig.
De Getuigenissen door Jou Gebòden,
zijn rechtvaardig en zeer betróuwbaar.
Mijn ijver verteert mij vanbínnen,
omdat mijn tegenstanders jouw Woorden vergáten.
Jouw Belofte is zuiver ten zèerste;
hoe lief heeft haar jouw díenaar!
Hoe gering en veracht ik ook bén,
ik vergeet jouw Voorschriften níet.
Jouw gerechtigheid geldt tot altìjd;
jouw Wijzing is wáarheid.
Benauwdheid en verdrukking tréffen mij,
maar jouw Geboden zijn mijn vréugde.
Rechtvaardig zijn jouw Getùigenissen,
geef mij inzicht – dat ik léef!
qof
Uit de grond van mijn hart roep ik: “Ántwoord!”
Heer, jouw Bepalingen blijf ik tróuw.
“Red mij!”, ròep ik Jou
– dat ik jouw Getuigenis kan bewáren.
Nog voor het morgenlicht róep ik;
ik hoop op jouw Wóorden,
en in de nacht waken mijn ògen
om te overwegen jouw Belófte.
Naar jouw Genade: hoor mijn stém, Heer;
naar jouw Oordelen: doe mij léven.
Dichtbij zijn mijn sluwe achtervòlgers,
steeds verder van jouw Wíjzing.
Werkelijk nabij ben Jíj, Heer.
Al jouw Geboden zijn wáarheid.
Vanouds ben ik in kennis met jouw Getùigenis;
Jij grondvest ze tot altíjd.
resj
Verlos mij. Zie mijn ellénde!
want ik vergeet jouw Wijzing níet.
Strijd mijn strijd. Koop mij vrìj!
Doe mij leven – naar jouw Belófte.
De verdwaasden zijn ver van het héil,
want zij zoeken jouw Bepalingen níet.
Veelvuldig zijn jouw barmhàrtigheden.
Doe mij leven – naar jouw Óordeel.
Veelvuldig zijn mijn tégenstanders.
ik wijk van jouw Getuigenis niet áf.
Ik zie trouwelozen en veràfschuw hen,
omdat zij jouw Beloften niet bewáren.
Zie, ik heb jouw Voorschriften líef, Heer.
Doe mij leven – naar jouw Genáde.
Jouw Woord is waarachtig en betròuwbaar;
jouw Oordelen zijn gerechtigheid tot altíjd.
sjin
Wat gaan machtigen mij aan zonder réden –
alleen voor jouw Woorden huivert mijn hárt.
Ik vind mijn vreugde in jouw Belòfte,
als vond ik een kostbare schát.
Ik verafschuw, ik haat de léugen,
maar jouw Wijzing heb ik líef.
Zeven maal daags wil ik Jou lòven
omwille van jouw gerechte Óordelen.
Wie jou Wijzing liefheeft: vrede en héelheid;
voor hen geen struikelblok op hun wég.
Ik verwacht jouw verlòssing, Heer;
ik volbreng jouw Gebóden.
Met heel mijn wezen doe ik jouw Getúigenissen,
zozeer heb ik ze líef.
Ik bewaar jouw Voorschriften en Getùigenissen.
Al mijn wegen zijn jou bekénd.
taw
Zal mijn geroep Jou aanwézigen, Heer?
Geef mij inzicht – naar jouw Wóord.
Zal mijn smeken Jou aanwèzigen, Heer?
Red mij – naar jouw Belófte.
Laat mijn lippen jouw lof bejúbbelen,
want Jij leert mij jouw Bepálingen
Laat mijn tong jouw Belofte bezìngen,
want al jouw Geboden zijn geréchtigheid.
Laat jouw hand mij dan hélpen,
want ik verkoos jouw Vóorschriften.
Hoe verlang ik naar jouw verlòssing, Heer,
jouw Wijzing mij tot vréugde!
Laat heel mijn wezen leven en Jou lóven
en moge jouw Wijzing mij daarbij hélpen.
Neen, nooit vergeet ik jouw Gebòden.
Zoek je dienaar, als ik verdwaal als een scháap!
De aanzet bij deze Psalm kan je vinden onder deze link.