Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.11,28-30 (15/7/2021)
Kom naar mij, allen die vermoeid zijn en onder lasten gebukt, en ik zal je rust geven.
Neem mijn juk op: laat mij je leermeester zijn – zachtaardig en deemoedig van hart, en je zult rust vinden in jezelf. Want mijn juk is teder en mijn last is licht.
Hier komen Jezus’ zachte krachten duidelijk aan het licht – en wij mogen er ons door laten dragen én er ons door laten inspireren om op dezelfde manier in het leven te staan. In een samenleving zoals onze huidige, die érg ‘marktgericht’ is, liggen die zachte krachten niet goed in de markt. Daar geldt eerder ‘het recht van de sterkste’ (net zoals in die andere wriemelende biotoop, de jungle!). Hoe deugddoend wij die zachte krachten dus ook ervaren, het vraagt wel enige durf en moed ze ook te beleven.
Toch mogen we Jezus niet van een soort slappe softheid verdenken. Op andere plaatsen in het Evangelie zien we hem ook als verontwaardigd, streng, furieus, … Maar zelfs dit ‘zachte’ stukje Evangelie heeft niets van slapheid. Zachtaardigheid en deemoed vraagt een innerlijke stevigheid, een centrum in jezelf, zo diep dat het goddelijk is.
Dat Jezus die innerlijke stevigheid hééft, zegt juist alles over zijn G-d-menselijkheid. Dat Jezus ook die innerlijke stevigheid ís, zullen wij ont-dekken als wij ons onder zijn teder juk plaatsen!
Mt.22,1-14 (15/10/2023)
1 Daarop vertelde Jezus [aan de afgezanten van de Joodse oversten]
opnieuw een gelijkenis:
2 “Het koninkrijk der hemelen is als een koning
die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon.
3 Hij zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest,
maar zij wilden niet komen.
4 Opnieuw zond hij andere dienaren,
met de woorden:
“Zeg tot de genodigden:
Mijn maaltijd is bereid,
mijn ossen en mestvee zijn geslacht,
alles is bereid.
Kom toch naar het bruiloftsfeest!”
5 Maar zij trokken er zich niets van aan
en gingen weg,
de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel.
6 Nog anderen grepen de dienaren vast
en mishandelden en doodde hen.
7 Toen de koning dit hoorde,
ontstak hij in woede.
Hij stuurde zijn troepen
om die moordenaars om te brengen
en hun stad in brand te steken.
8 Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren:
“Het bruiloftsfeest was wel bereid,
maar de genodigden zijn het niet waard geweest [ / waren niet bereid].
9 Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad
en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!”
10 De dienaren trokken nu naar die buitenwegen
en verzamelden allen die ze er vonden,
slechten zowel als goeden,
en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
11 Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten.
Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest
12 en vroeg hem:
“Waarom ben je hier binnengekomen
als je niet gekleed bent voor het feest?”
Hij verstomde …
13 Daarop zei de koning tegen zijn dienaren:
“Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee
en werp je hem eruit,
in de buitenste duisternis.
Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
14 Want velen zijn uitgenodigd,
maar weinigen behouden.”
De meeste van Jezus’ parabels gaan over hoe de wereld er zou uitzien als mensen G-d de ‘koning’ over hun leven zouden laten zijn. Hoe zou dat ‘land’ er dan uitzien en wat is daarvoor nodig? In deze parabel vertelt Jezus wat er daarvoor aan ónze kant nodig is: bereidheid, en wel in de samengaande dubbele betekenis van ‘iets willen’ én ‘je ervoor klaarmaken’.
In het eerste deel van de parabel wíllen de genodigden gewoonweg niet komen. Zij uiten dat op een beetje brute manier – interessant is om na te gaan hoe ónze manieren om ‘het koninkrijk van G-d’ af te wimpelen eruit zien! Het tweede deel graaft een laag dieper en biedt twee verrassingen: Degenen die het wél willen, komen uit verrassende uithoeken – zeg maar, diegenen van wie wíj het niet zouden denken! Maar de tweede verrassing gaat over het tweede aspect van ‘bereidheid’. Wíllen deelnemen aan het feest is blijkbaar toch niet voldoende! We moeten er ons ook helemaal op richten, ons erop voorbereiden, ons leven ernaar inrichten.
Het valt niet te ontkennen dat het een hele opdracht is. Jezus zegt het zelf. Maar voor wie bereid is …
Mt.12,38-42 (20/07/2020)
Op zekere dag richtten enige schriftgeleerden en Farizeeën zich tot Hem met de woorden:
'Meester, wij willen een teken van Je zien.'
Maar Hij gaf hun ten antwoord: 'Een slecht en overspelig geslacht verlangt een teken,
maar geen ander teken zal hun gegeven worden dan dat van de profeet Jona.
Zoals mogelijk Jona drie dagen en drie nachten verbleef in de buik van het zeemonster,
zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten verblijven in de schoot van de aarde.
De mensen van Nineve zullen bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen,
want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; welnu, hier is meer dan Jona.
De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen,
want zij kwam van het uiteinde der aarde om te luisteren naar de wijsheid van Salomo: welnu hier is meer dan Salomo.
En ik die dacht dat overdreven belang aan rationaliteit een kenmerk was van ónze tijd …
De Bijbel toont weer maar eens dat de mens misschien wel veel technische vooruitgang (?) heeft gemaakt, maar voor de rest nog niet veel veranderd is.
Ze (we?) willen een teken zien eer ze iets van Jezus willen aannemen. Maar hij heeft wel door wat ze precies bedoelen,
want een ‘teken’ zal hij hen wel geven, maar geen ‘bewijs’, dat is heel iets anders. Een bewijs is (zo denkt men toch) onomstotelijk; een teken moet je wíllen zien.
Het teken dat Jezus wil geven, vergelijkt hij met twee bijbelse figuren: Jona en Salomo.
Je kúnt zien hoe mensen in diepe duisternis gedompeld zijn, ten dode zich voortslepen, en toch ‘na drie dagen’ opstaan als nieuwe mensen. Dát is het teken van Jezus.
Je kúnt zien (horen/ervaren) hoe iemand soms een wijsheid heeft (zo heel anders dan kennis, en toch ‘onomstotelijk’) en hoe de wereld daar vreemd genoeg moeite mee heeft.
Dát is het teken van Jezus.
Zal ík ze zien, die tekenen …? Vandaag?
Dinsdag (21/07/2020)
Mt. 12,46-50
Terwijl Hij nog tot het volk sprak, gebeurde het dat zijn moeder en broeders buiten stonden om te trachten met Hem te spreken.
Iemand kwam Hem nu zeggen: 'Je moeder en broeders staan daar buiten en willen Je spreken.'
Maar hij antwoordde aan degene die Hem dit kwam zeggen: 'Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?'
En met een gebaar naar zijn leerlingen zei Hij: 'Ziedaar mijn moeder en mijn broeders;
want mijn broeder, mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil volbrengen van mijn Vader in de hemel.'
Vandaag is het wel ‘heel simpel’ en kort:
Mag Jezus mij een broer zijn?
En hoe ziet mijn dag er dan uit? Wil ik hem spreken?
Mt.12,1-8 (16/7/2021)
Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden. Zijn leerlingen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. De farizeeën echter zagen dit en zeiden: “Kijk! Je leerlingen doen iets wat niet mag op sabbat.”
Hij antwoordde: “Hebben jullie geen kennis genomen van wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-16] Hoe hij het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat, die hij noch zijn metgezellen mochten eten, maar alleen de priesters? Of hebben jullie geen kennis genomen van de wet dat de priesters die op sabbat de tempeldienst doen de sabbat ontwijden en [toch] onschuldig zijn? En ik zeg jullie erbij: Hier is iets groters dan de tempel!
Als jullie echter kennis hadden van ‘barmhartigheid [daden van tederheid] wil ik, geen offers’ [Hos.6,6], zouden jullie geen onschuldigen veroordelen. Want de mensenzoon is ook heer van de sabbat.”
Eigenlijk toch wel wat straf dat Jezus de farizeeën en schriftgeleerden hier en elders in het Evangelie op hun nummer zet aan de hand van Schriftteksten. “Hebben jullie geen kennis genomen …?” Ze hadden dat zeker en vast wél! Ze waren doorkneed in die Schriften: ze lazen en bediscussieerden die de dag door. En toch wijst Jezus hen erop dat ze “er geen kennis van hebben”.
Er is blijkbaar een soort ‘kennis’ die wel ‘kennis’ genoemd wordt, maar het slechts ten dele is. Het is de kennis van het rationele discours, de ‘wetenschap’. Jezus wijst díe kennis niet af, maar vervolledigt haar – maakt haar heel, heelt haar – met een andere vorm van ‘kennis’, nl. die van de barmhartige tederheid. Alleen die ‘geheelde kennis’ “veroordeelt geen onschuldigen”.
Je hoeft geen uitmuntende verstaander te zijn om te zien dat het probleem van die ‘halve kennis’ vandaag nog steeds – ik zou durven zeggen: steeds meer – bestaat! Er is maar één heel-middel voor: bewust en uitdrukkelijk er de barmhartige tederheid aan toevoegen!
Mt.22,34-40 (23/08/2024)
34 Maar toen de Farizeeën hoorden
dat hij de Sadduceeën de mond had gesnoerd,
kwamen ze bijeen
35 en één van hen, een wetgeleerde, ondervroeg hem:
36 “Meester, wat is het grootste gebod in de wet?”
37 Jezus antwoordde:
“Je zult de heer je God daad-werkelijk liefhebben,
met geheel je hart,
met geheel je geest
en met geheel je verstand. [Deut.6,5]
38 Dat is het grootste en eerste gebod.
39 Het tweede is daaraan gelijk:
Je zult wie jou nabij komt
daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18]
40 Aan deze twee geboden
hangen geheel de wet en de profeten.
G-d en de mensen liefhebben, dat zijn dé twee pijlers van ons geloof. Het begint bij G-d. Je bent geliefd. Je mag er zijn. Je mag bestaan en wordt aangeraakt door G-d. Deze liefde is niet bedoeld om vast te houden voor jezelf alleen, maar om door te geven aan de mensen om je heen. Het gaat over daad-werkelijk liefhebben, m.a.w. met woord en daad. Het zal dus te horen zijn in de manier waarop je spreekt over en tot alles en iedereen én het zal te zien zijn in de wijze waarop je omgaat met G-d en met mensen.
Buitengewoon actueel zijn deze pijlers van ons gelovig samenleven. Ze roepen ons op om betrokken te zijn op alles wat gaande is in/met onze wereld. Vanuit het besef dat je een geliefd mens bent, vanuit de ervaring van eigen kwetsbaarheid en de genadige ontmoeting met de Ander die mij ziet en liefheeft ... mogen we onze weg gaan naar onze even-mens die zelf is zoals wij: kwetsbaar en afhankelijk van elkaar. En we mogen erop vertrouwen dat G-ds Geest ons zal vergezellen.