Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.15,1-3.11-32 (22/03/2025)
1 Wie echter dichterbij kwamen
om inderdaad te luisteren,
waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’
[uitschot in andermans ogen].
2 De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover:
“Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!”
3 Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
11 “Iemand had twee zonen.
12 De jongste zei tegen de vader:
“Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.”
En de vader verdeelde zijn bezit onder hen.
13 Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen
en trok naar een ver land.
Daar vergooide hij zijn vermogen
met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
14 Toen hij nu alles uitgegeven had,
kwam er een zware hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
15 Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling,
die hem naar zijn velden stuurde
om varkens te hoeden.
16 Hij wou zelfs zijn buik vullen
met de schillen die de varkens aten,
maar niemand gaf ze hem.
17 Daar kwam hij tot zichzelf en zei:
“Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed,
terwijl ik hier om kom van de honger?!
18 Ik zal opstaan,
naar mijn vader gaan en hem zeggen:
“Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou.
19 Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.
Maak mij tot één van je dagloners.”
20 En hij stónd op
en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was,
zag zijn vader hem al
en raakte ten diepste bewogen.
Hij snelde op hem af,
viel hem om de hals
en kuste hem hartelijk.
21 Nu zei de zoon tegen hem:
“Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou.
Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
22 Maar de vader zei tegen zijn knechten:
“Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
en bekleed hem ermee,
geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand
en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil].
23 Breng het vetgemeste kalf en slacht het.
Laten we een feestmaal houden en blij zijn,
24 want deze zoon van mij was dood
en is weer levend geworden,
hij was verloren
en werd teruggevonden!”
En ze begonnen feest te vieren.
25 Nu was zijn oudste zoon op het veld.
Toen hij aankwam en het huis naderde,
hoorde hij muziek en dans.
26 Hij riep een van zijn knechten/jongens
en ondervroeg hem wat dat allemaal was.
27 Die zei nu tegen hem:
“Je broer is teruggekomen
en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten,
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”
28 Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet
en probeerde hem over te halen.
29 Maar hij antwoordde zijn vader:
“Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste
en nooit heb ik een gebod van jou overtreden,
en aan míj heb je nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
30 En nu die zoon van jou,
die je vermogen heeft verbrast met hoeren,
teruggekomen is,
slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
31 Maar nu zei hij tegen hem:
“Mijn kind, jíj bent altijd bij mij,
en al wat van mij is, is van jou.
32 Maar er moet feest en blijheid zijn,
want die broer van jou was dood
en is weer levend geworden,
hij was verloren en werd teruggevonden!””
Weer zou de vraag gesteld kunnen worden aan wiens kant wij staan, maar hier zijn wel vier kanten.
Liefst staan wij bij de jongste zoon. We houden ervan dat dat de vader ons opwacht en omarmt. We vergeten echter al makkelijk dat we daarvoor éérst moeten inzien wat een scheefgelopen leven wij tot dan toe hebben geleefd!
Soms staan we ook bij de vader. Dat mag zeker het model worden om met onze medemensen om te gaan. Meer barmhartigheid zou het samenleven alleen maar mooier maken.
Vergeten we de oudste zoon niet! Dat is de plichtbewuste die stipt alles doet wat de vader vraagt, maar tegelijk verstard en verzuurd is geraakt. Is dat niet een houding waar veel Christenen vandaag in terecht zijn gekomen? Maar de barmhartigheid en wijsheid van de vader geldt ook hen.
En de vierde, vraag je je af? Dat zijn de farizeeërs natuurlijk, diegenen op wie we – wellicht ongewild, maar daarom niet minder reëel – meer dan eens toch gelijken. Hoe vaak veroordelen wij niet ‘tollenaars en zondaars’, misschien niet met woorden, maar daarom niet minder in ons hart?! Voor hén vertelt Jezus dit verhaal!