Verbonden Leven

Psalmen4

Psalm 56

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 56

Wees mij genádig, Gód,
iemand hápt naar mìj,
heel de dag vècht hij
en verdrúkt mij.

Ze willen mé ópslokken,
víjanden en vèchters,
heel de dag met vèlen;
tegen mij hun hóogmoed!

Op de dág van mijn ángst
zal ik op Jóu vertròuwen;
jouw Woord zal ik prìjzen.
Wat kan een mens mij dóen!

Heel de dag spánnen ze sámen,
ze hítsen mij òp,
ze bespieden mijn gàngen,
ze loeren op mijn léven.

Ze verdráaien mijn wóorden;
hun bedenksels tegen míj gerìcht.
Zullen zij ontkòmen?
God, toon jouw tóorn!

Mijn omzwérvingen bewáar Jij,
mijn tránen in jouw krùik;
staan ze niet in jouw bòek?
Wat kan een mens mij dóen!

Daarom wíjken mijn víjanden
als ik roep: “Jíj bent mèt mij!,
jouw Woord zal ik prìjzen!,
op Jou zal ik vertróuwen”

Met lof en dank zal ik mijn gelófte volbréngen.
Want Jij verlóste mij van de dòod,
behoedde mijn voet voor de vàl,
om te wandelen in het licht van jouw léven.

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

 

Psalm 56 – aanzet

Zoals de meeste Psalmen, vertoont Psalm 56 meerdere lagen, en die lagen strekken zich uit tot in onze tijd en in ons eigen leven (anders zou het trouwens ook amper de moeite zijn ze vandaag nog te lezen, en zouden ze waarschijnlijk ook niet de tijden door blijven gebeden zijn). Ik noem ze de historische, de individuele en de gemeenschaps-laag.
Op het eerste zicht zou het nogal een klaagpsalm kunnen lijken. Maar de toon is algemeen vrij ‘zacht, stil’, en eigenlijk komt het vertrouwen er zó vaak bovenuit, dat we het eerder een Psalm van vertrouwen mogen noemen!

Psalmen worden door de vroomheid graag teruggevoerd tot koning David zelf. Dat hij inderdaad zelf liederen/Psalmen zong en schreef, wordt uit de Bijbelverhalen duidelijk. (1Sam.16,14-23 of 2Sam.1,17-27) Of hij ze daarom alle 150 schreef is een andere zaak. Van meerdere is het duidelijk dat ze in andere tijdsomstandigheden tot stand kwamen (bv. in of na de ballingschap; zie bv. Psalm 137).
Van Psalm 56 is het niet zo moeilijk te herkennen dat ze inderdaad op een levenssituatie van David zou kunnen teruggaan. Meer dan eens moet hij vluchten voor de woede en de nijd van koning Saul. Hij houdt zich dan schuil in de bergen. Maar Saul jaagt hem na, zodat hij zich steeds moet verplaatsen, tegelijk daarmee het gevaar lopend in het gebied van de vijandige Filistijnen terecht te komen, zodat hij langs twee kanten ingesloten zou raken. Die bedreigingen door zowel één man (Saul) als door een menigte (de Filistijnen), die David dwingen rond te dolen in de bergen, zijn terug te lezen in onze Psalm 56.
David heeft dus wel reden om te klagen en hulp te zoeken bij God! Maar al vrij snel keert zijn angst om in vertrouwen. De Psalm heeft 2 delen (2-5 / 6-12) + een slot. Beide delen besluiten met het uitspreken van dat vertrouwen.
De basis van dat vertrouwen is “jouw Woord” (v.2 & 11), dat is: Gods trouw aan het Verbond! God heeft zijn Woord gegeven! (En ja, dat mag je ook in Christelijke termen lezen, maar dat zou ons hier te ver voeren.) Op het moment van deze knellende omstandigheden, is David nog maar een simpele, jonge dienstknecht, terwijl Saul koning is! Dat kan nogal tellen als dreiging. Maar David draagt in zich wel de belofte van het koningschap. Hij is er al toe gezalfd! (1Sam.16,1-13) God hééft zijn Verbond al aangegaan met David. De kracht van dat Verbond is dus nu al werkzaam, ook al is de volle realiteit ervan nu nog niet zichtbaar. Daar rekent David op, daar durft hij zich op te verlaten.

Voor wie van verborgen details houdt:
Éigenlijk zit dat vertrouwen al in de eerste zin. Het woord ‘iemand’ uit v.2 zou je eigenlijk moeten omschrijven als ‘maar een mensje’. De dreigingen zijn daarmee niet on-reëel, maar gesteld tegenover ‘God’ verzinken ze in het niets. Hetzelfde met het weerkerend refrein “wat kan een mens mij doen” (v.5c en 12b). Voor ‘mens’ staat hier eigenlijk ‘vlees’. Ik had dus misschien beter vertaald met ‘sterveling’, omdat net het contrast met God wil gemaakt worden: van een mens/sterveling hoef ik niets te verwachten, van God des te meer.
Dat in deze Psalm het vertrouwen belangrijker is dan de angst, blijkt ook hieruit dat de twee delen eigenlijk eindigen met een soort refrein over dat vertrouwen. Door andere keuzes is dat in onze vertaling niet meer helemaal duidelijk, daarom zet ik het hier even herschikt bijeen:

4

5a

5b

5c

Op de dag van mijn angst

zal ik op Jou vertrouwen;

jouw Woord zal ik prijzen.

Wat kan een mens mij doen!

Op de dag dat ik roep: “Jij bent met mij!”,

zal ik op Jou vertrouwen;

jouw Woord zal ik prijzen!

Wat kan een mens mij doen!

10b

12a

11

12b

De slotstrofe is niet zomaar een aanhangsel! Het vertrouwen ‘vertaalt zich’ in lof en dank. Dank? Jawel, dank! Terwijl David nog in de ellende van de vervolging zit, dankt hij al zijn God voor de bevrijding! Dit is één van de heel merkwaardige, maar ook heel typische – en ook heel werkzame – houdingen van het hele Psalmgebed. En het gaat nóg verder: de ‘waarheid’ van dit gebeuren bevestigt/’bewijst’ hij met ‘het volbrengen van zijn gelofte’.

Tot hier de ‘historische laag’. (Maar het is niet zo belangrijk die ‘lagen’ netjes van elkaar te scheiden. De ene vloeit vanzelf over in de andere.)
De ‘individuele laag’ is niet moeilijk daaruit te concluderen. Niet alleen David leefde – of leeft – in zo’n beknellende situaties. Ook anderen na hem hebben te lijden gehad van vervolgers, onderdrukkers, verdachtmaking, hoon, … en moesten ‘ronddolen’ (al of niet letterlijk) omdat hun huis hun thuis niet meer kon zijn, opgejaagd als ze waren. En ook van deze mensen zijn er die midden ín die angst toch hun vertrouwen hebben gesteld in God. Je zou zelfs kunnen stellen dat het dank zij die lánge rij aan mensen is dat wíj het geloof hebben leren kennen! Als je ziet wat mensen in de loop van de geschiedenis – de grote geschiedenis en die van hun eigen leven – allemaal te verduren hebben gehad, en hoe ze daarin toch hun vertrouwen stelden in God, … Daar kan ik stil van worden. ‘Kerk’ gebeurt niet zozeer in een kerkgebouw, en ook niet zozeer in het volgen van regels of het opsommen van ‘waarheden’, … Kerk gebeurt waar mensen midden in de omstandigheden die hen gegeven – of opgedrongen – zijn toch daar telkens het beste weten van te maken, omwille van hun vertrouwen op die stevige basis van God!
Die ‘individuele laag’ kan dus even goed de onze/de mijne zijn. Hoe breng ik het ervan af als het erom gaat te blijven vertrouwen, ook in moeilijke omstandigheden? In mijn persoonlijk commentaar op de vorige Psalm van de maand (Psalm 46), was het te lezen hoe dat ook voor mij een ‘worstelen’ is: enerzijds het toch wel behoorlijk moeilijk kunnen hebben met die ‘omstandigheden’, maar anderzijds toch ergens een soort onwankelbare ‘onderstroom’ die mij verder stuwt.
In Psalm 56 wordt daarvoor nog een element aangehaald dat we misschien te vaak vergeten, namelijk dat van het Verbond. God is met ons/met mij een Verbond aangegaan! En híj laat niet af! Dat Verbond is bezegeld met het feit dat wij – ja wij!, niet alleen David – gezalfd zijn. In ons Doopsel, en bekrachtigd in ons Vormsel (en wat mezelf betreft nog verdiept en uitgebreid in mijn Priesterwijding, waarin ook de handen worden gezalfd), heeft God ons zijn Woord gegeven. De her-inner-ing aan dit Verbond kan ons/kan mij helpen om ook in de moeilijke omstandigheden van mijn leven toch heel mijn vertrouwen op hem te stellen. De moeilijkheden op zich gaan daarmee niet weg. Zo naïef mogen we niet zijn. Maar ze komen wel in een heel ander perspectief te staan.

Ik weet dat het lang wordt (☹), mijn excuses! Maar toch nog even naar de ‘gemeenschaps-laag’.
Als we even David er weer bij halen. Heel zijn ‘perspectief’ bestaat eruit dat hij koning moet worden, of preciezer: herder over Gods volk. Ook het individuele gebeuren heeft altijd een gerichtheid op het welzijn van alle mede-mensen. Elk ‘individu’ heeft met zijn leven een verantwoordelijkheid voor allen, en dus niet alleen voor zichzelf. (Dat wordt in onze nogal te ‘individualistische’ maatschappij makkelijk (of gewild) vergeten.)
Míjn ‘door mijn moeilijkheden heen komen’ heeft dus altijd als opdracht ‘er te zijn voor anderen’. God gaat zijn Verbond aan met míj, opdat ik er in zijn Naam voor ánderen kan zijn.
Psalm 56 helpt mij eraan te her-inner-en dat mijn leven nooit om mezelf draait, ook niet (of juist niet) als ik dreig opgeslokt te geraken door mijn eigen moeilijkheden. Ik mag – mijn moeite ernstig nemend – tegelijk mij toevertrouwen aan een God die dit Verbond met mij is aangegaan, en mij nooit – nooit! – laat vallen.
De slotstrofe getuigt nog van deze ‘gemeenschaps-laag’: Lof en dank zijn in de Psalmen eigenlijk altijd een publiek gebeuren. Natuurlijk gebeurt het ook ‘in de stilte van het eigen hart’, maar het wordt pas ‘reëel’/bevestigd/’bewezen’ als ik die ook publiekelijk uitspreek en samen met anderen belijd. En dat mag ik al doen, nog vóór alle moeilijkheden opgelost zijn! Want God is trouw. Mijn kant van de Verbondsbelofte kan ik dan (éindelijk?) volbrengen: “Hoed Mijn schapen”, was/is Gods vraag aan mij, “dáártoe heb Ik je gezalfd!”