Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.21,5-11 (26/11/2024)
5 Enkelen wezen nu op de tempel,
versierd met z’n mooie stenen en wijgeschenken.
Maar hij zei:
6 “Alles wat je hier aanschouwt,
er zullen dagen komen dat geen steen op een andere gelaten wordt,
alles zal verwoest worden!”
7 Ze stelden hem de vraag:
“Meester, wanneer zal dat zijn?
En wat is het teken wanneer dat gaat gebeuren?”
8 Hij antwoordde:
“Let op dat jullie niet in dwaling raken!
Want velen zullen in mijn naam zeggen:
‘Ik ben het, en de tijd is genaderd!’
Volg hen niet!
9 Als jullie horen van oorlogen en onlusten,
raak dan niet verschrikt.
Deze dingen moeten eerst gebeuren
maar zijn niet direct het einde.”
10 En hij voegde eraan toe:
“Volk zal opstaan tegen volk,
natie tegen natie,
11 her en der zullen grote aardbevingen zijn,
hongersnoden en epidemieën,
verschrikkingen en hemeltekenen.”
Stenen, hoe mooi ze ook zijn, en zelfs hoezeer ook ze ingevoegd zijn om een prachtig en ‘heilig’ gebouw te maken, blijven uiteindelijk slechts stenen. Ze kunnen dienstbaar en nuttig zijn, maar vormen uiteindelijk nooit het wezenlijke van een leven – laat staan een Christelijk leven.
Niet helemaal van harte, maar met een beetje gezond verstand komen gelovigen toen en nu er nog wel toe dit van Jezus te accepteren. Maar wordt dat niet nog moeilijker met wat Jezus er verder laat op volgen? De tijden, hoe vredig of roerig ook, vormen uiteindelijk niet het wezenlijke van een Christelijk leven!
Gaat het er voor een Christen niet om elke dag opnieuw – als in een ‘eeuwig nu’ – te leven ín, dat is vanuit en naar, de innige verbinding met G-d, net zoals Jezus dat deed? ‘De tijden’ kunnen het ons daarbij vanuit menselijk oogpunt lastig maken, maar is dat niet de opdracht van elke Christen opnieuw, alle ‘tijden’ door? Ook in de warrige, onduidelijke, en misschien zelfs wat angstaanjagende toekomst zal dat zo zijn …!
Lc.1,57-66 (23/12/2024)
57 Voor Elisabet brak de tijd aan van de bevalling
en zij bracht een zoon ter wereld.
58 De omwonenden en haar verwanten hoorden
dat de Heer grote tederheid aan haar had getoond
en zij verheugden zich, samen met haar.
59 Op de achtste dag kwamen ze het jongetje besnijden
en noemden het naar zijn vader Zacharias.
60 Maar zijn moeder zei:
“Nee! Het zal genoemd worden: Johannes!”
61 Ze antwoordden haar:
“Maar er is niemand in jouw familie
die deze naam draagt.”
62 Ze wenkten nu zijn vader,
hoe hij zou willen dat het genoemd werd.
63 Hij vroeg een schrijfplankje en schreef:
“Johannes is zijn naam!”
En allen verwonderden zich.
64 Onmiddellijk kon hij weer spreken
en hij zegende God.
65 Huiver overkwam alle omwonenden
en in heel het bergland van Judea werd dit besproken.
66 Al wat men hoorde, sloot men in het hart:
“Wat zal er toch van dit jongetje worden?”,
want de hand van de Heer was met hem.
Johannes vult niet enkel zomaar de familielijn aan. Zijn bijzondere geboorte duidde dat al aan. Dat wordt ook duidelijk gemaakt in zijn naam. “Vanuit ons mensenwerk, zeggen Elisabet en Zacharias in koor, kwamen wij tot niets. Maar G-d is ons genadig en schenkt ons én de wereld dit kind.”
Éigenlijk gebeurt iets gelijkaardigs met elk nieuwgeboren mensenkind. Telkens opnieuw toont G-d daarin zijn Genade voor de mensenwereld. Het is echter alleen te zien voor wie niet alleen op eigen kracht rekent en sprakeloos kan staan bij het wonder van leven.
“Wat zal er toch van dit jongetje/meisje worden?” Mocht het onze sprakeloze verwondering worden bij elke wieg waaraan wij staan – echter zonder te vergeten er bij te verkondigen – met woord én daad: “Want de hand van de Heer is met hem/haar!”
Als we zó naar mensenkinderen kijken, zullen we straks misschien ook het wonder bespeuren van hoe G-d dáárin mens werd! …
Lc.1,46-56 (22/12/2020)
En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
want hij heeft omgezien naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
Zijn tederheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
– zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar
en keerde dan naar huis terug.
En het verhaal vertelt verder over het lef van deze vrouwen. Hoe zij durven verwachten tegen alle menselijke redelijkheid in
– geen man bekend, te oud – dat nieuw leven mogelijk is. Waar mensen zeggen ‘verloren’, oud en onvruchtbaar,
zegt God niet ‘gewonnen’, maar ‘gevonden’ (Dietrich Bonhoeffer). G-d zegt: ‘gevonden’, goed bevonden, teruggevonden, voorgoed gevonden.
Twee vrouwen in verwachting, oud en jong die het uitzingen, het lijkt of ze een duet zingen. Een lied over omgekeerde rollen.
Een lied dat machtiger is dan eender welke provocerende taal of gebaar. Een lied dat verbindt, samenbrengt.
Een lied dat zingt van: ‘Genade die Gods kracht is. Alle hoogmoed, al onze eigenwaan die ontmaskert wordt.
Trots die uiteengeslagen wordt tot niets nog overblijft’. Het zingt over ‘de zekerheid dat je als mens alleen, uit jezelf nergens komt.
Dat bij Hem de rollen worden omgekeerd, machthebbers worden van hun troon gestoten arme en kleine, rafelrandmensen groot gemaakt.’
Zo mogen deze vrouwen, zo mogen wij, elkaar nabij zijn en blijven, vol verwachting dankbaar zingen.
Lc. 4,31-37 (31/08/2021)
Hij daalde af naar Kafarnaüm [dat aan het meer lag], een stad in Galilea en onderrichtte er op de sabbatdagen. Ze stonden versteld over zijn onderricht, want zijn woord had gezag.
In de plaats van samenkomst [synagoge] was een mens, bezeten met een geest van een nog niet gereinigde demon, die met luide stem schreeuwde: “Jij daar! Wat is er tussen ons en jou, Jezus van Nazareth? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent: de heilige van God!” Jezus sprak hem streng toe: “Zwijg, en ga uit hem weg!” De demon smeet hem nog in het midden, maar ging uit hem weg, zonder hem te schaden.
Verbijstering overviel allen en ze zeiden onder elkaar: “Wat voor woord is dit dat met gezag en volmacht de nog niet gereinigde geesten beveelt en dat ze wegtrekken?”
De weerklank [echo] over hem deinde uit naar alle plaatsen van de omgeving.
Het woord van Jezus is een gezagvol woord. Het heelt mensen – en dat is zoveel meer dan genezen. Als mensen het in de mond zouden nemen (in Jezus’ naam, niet in eigen naam), zouden ze mensen helen!
Maar wij vinden ons ‘moderne mensen’ en zeggen daarom dat ‘demonen’ maar fabeltjes zijn uit tijden die niet beter wisten.
Maar élk kritiekloos achterna lopen van modes en rages, is bezetenheid … Élk angstig voor zich houden van materiële goederen, is bezetenheid … Élk bouwen van een muur (letterlijk of figuurlijk) rond de eigen ideeën, is bezetenheid …
Élke sfeer van groepsdruk en concurrentie, is een nog niet gereinigde geest … Élk krampachtig vasthouden aan patronen uit onze opgroeitijd, is een nog niet gereinigde geest … Élke roddel over een medemens verspreid, is een nog niet gereinigde geest …
Zeg dus niet dat er geen demonen meer zijn,
maar spreek – in G-ds naam – een bevrijdend woord!
Lc.10,1-12 (30/09/2021)
Hierna stelde de heer nog tweeënzeventig anderen aan. Hij zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plek waar hij zelf wilde komen.
Hij zei hen: “De oogst is wel overvloedig, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de heer van de oogst dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.
Ga, maar let op! Ik zend jullie als lammeren midden de wolven. Belaad je niet met een geldbuidel, niet met een reiszak, noch met sandalen. Groet niemand [uitgebreid] langs de weg. In welk huis je ook onderdak krijgt, zeg eerst en vooral: “Vrede aan dit huis!” Als daar een zoon van de vrede woont, dan zal jullie vrede op hem rusten. Zoniet, laat ze dan op jullie terugkeren. Blijf in hetzelfde huis, eet en drink wat er is, want de arbeider is zijn loon waard. Verleg je niet van het ene huis naar het andere.
In iedere stad die jullie binnengaan en waar je ontvangen wordt: Eet wat jullie wordt voorgezet, heel haar zieken en verkondig allen: “Het koninkrijk van God is jullie genaderd.” In iedere stad die jullie binnengaan en waar je niet ontvangen wordt: Ga weg en roep op haar pleinen: “Zelfs het stof uit jullie stad dat aan ons kleeft, vegen wij van ons af, als getuigenis tegen jullie, maar weet niettemin: het koninkrijk van God is jullie genaderd.”
Ik zeg jullie: “Voor [de iconisch verdoemde stad] Sodom zal het op die dag draaglijker zijn dan voor die stad.
Jezus stuurt zijn leerlingen (en ons) de wereld in. Hij maakt zich toch ook wel serieus zorgen over de situaties waarin zijn leerlingen (en wij) terecht zullen komen “als lammeren midden de wolven”. Zullen ze ’t aankunnen zonder er aan ten onder te gaan? Wat is daarvoor nodig?
Spontaan zou ik verwachten dat hij zou aanraden om toch maar het nodige mee te nemen om je mannetje te kunnen staan (geleerde boeken, bewijsmateriaal..) of ter bescherming van je eigen kwetsbaarheid (fysiek en mentaal). Maar niets is minder waar! Neem niets mee, zegt hij, geen overbodige ballast, geen sandalen, maar neem alleen mee wat je in je draagt. Neem alleen jezelf mee. Maar dan wel jezelf als een vredelievend iemand, want die vrede is wat je écht nodig hebt. Wees dus alert dat je haar niet kwijt speelt. Heb er aandacht voor dat ze wordt tot een innerlijke vrede, een vrede die in jezelf geworteld is, alleen zo kan ze tot jou terugkomen wanneer ze door anderen niet aanvaard wordt. Bied die vrede aan en weet dat het dat is wat je te bieden hebt: jezelf geworteld in zijn Vrede!
Lc.11,1-4 (6/10/2021)
Eens was Jezus ergens aan het bidden. Toen hij opgehouden was, vroeg een van zijn leerlingen: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
Hij zei hen: “Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”
‘Bidden’ was in Jezus’ tijd duidelijk een vanzelfsprekendheid: Johannes deed het, en leerde het aan zijn leerlingen; Jezus deed het, en leerde het aan zijn leerlingen; ook de ‘farizeeën en schriftgeleerden’ overigens deden het, en leerden het aan hun leerlingen.
Hoe vanzelfsprekend is het in míjn leven?
En laat ik mij leren door mijn meester? (En leer ik het aan mijn ‘leerlingen’?)
Wat de inhoud betreft van de woorden die Jezus hiervoor meegeeft, kan ik een leven lang leren uit de eindeloze rij boeken die daar in de geschiedenis over geschreven zijn. En dat moet ik doen: met mijn denkend vermogen dit gebed steeds dieper proberen te doorgronden.
Maar ik kan ook me erin ‘onderdompelen’: bidden in het diepe besef dat ik Jezus’ woorden bid; Jezus zelf dus ín mij laten bidden. Híj is het die ín mij bidt tot zijn Vader. Daar ontstaat een ‘verbinding’ die veel verder strekt dan woorden ooit kunnen weergeven. Daar wordt een relatie gevoed die niet te verengen is tot wat mijn ratio daarover kan zeggen. Bidden is een liefdesstroom …