Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.20,27-40 (23/11/2024)
27 Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
Ze vroegen hem:
28 “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven:
Als iemands broer sterft
en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen
en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
29 Nu waren er zeven broers.
De eerste huwde en stierf kinderloos.
30 De tweede huwde haar,
31 en de derde
en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven.
32 Het laatst stierf ook de vrouw.
33 Die vrouw nu, bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw,
want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
34 Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd
huwen en worden ten huwelijk gegeven,
35 maar wie waardig geacht worden
deel te hebben aan díe tijd
van de opstanding uit de dood,
huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
36 Want ze kunnen ook niet meer sterven,
want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God
nu ze kinderen van de opstanding zijn.
37 Dát de doden opgewekt worden,
heeft ook Mozes aangeduid
bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik,
wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6]
38 God is toch geen God van doden,
maar van levenden?
Ja, voor hem leven allen!”
39 Enige schriftgeleerden antwoordden daarop:
“Meester, dat heb je goed gezegd”,
40 en ze durfden hem niets meer te vragen.
Over weinig leerstellig discussies is Jezus zo duidelijk dan over ‘de opstanding’. Jezus was geen theoreticus, schreef geen boeken, vaardigde eigenlijk geen leerstellingen uit, … Hij lééfde, dicht bij het dagelijks wel en wee van mensen, én dicht bij zijn G-d, die hij Abba – papa – durfde noemen.
Maar als men met de vraag over de opstanding bij hem komt, zegt hij klinkklaar: “God is toch geen God van doden, maar van levenden? Ja, voor hem leven allen!” De evidentie waarmee hij dit zegt, zorgt er helaas voor dat hij er weinig uitleg bij geeft, maar aan zijn reactie op het verhaaltje dat men opdist, kunnen we wel weten … dat we het niet zullen weten! De opstanding is ‘ondenkbaar’, niet omdat ze er niet zou zijn, maar omdat ze buiten alle menselijke categorieën valt. Alleen vanuit G-d valt ze te ‘denken’, en “voor G-d leven allen”.
Op het ogenblik dus dat wij ín G-d gaan leven – dat is hopelijk na onze fysieke dood, maar dat kan ook al binnen ons fysieke leven, in de mate dat wij G-ds Geest daar ten volle in werkzaam laten zijn – Léven wij in de opstanding!